Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9176

Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-26
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers171618
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Overeenkomst van tijdbevrachting (art. 8:892 BW e.v.) De overeenkomst van tijdbevrachting heeft jarenlang vrijwel ongewijzigd tussen partijen bestaan. Op 8 juni 2008 heeft Rivertrans de overeenkomst tussentijds opgezegd. Rijnaarde vordert thans in dit kort geding nakoming van de overeenkomst. De vraag die derhalve moet worden beantwoord, is of het waarschijnlijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de overeenkomst rechtsgeldig is verlengd en zo ja, of te verwachten valt dat de bodemrechter zal beslissen dat het Rivertrans was toegestaan de overeenkomst tussentijds op te zeggen.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 171618 / KG ZA 08-395 Vonnis in kort geding van 6 augustus 2008 in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RIJNAARDE GLOBAL TRADING & LOGISTICS B.V., gevestigd te Beuningen, eiseres in conventie, verweerster in reconventie, procureur mr. P.M. Wilmink, advocaat mr. M.J. van Dam te Capelle aan den IJssel, tegen de naamloze vennootschap naar Luxemburgs recht RIVERTRANS S.A., gevestigd te L-6793 Grevenmacher (Luxemburg), verweerster in conventie, eiseres in reconventie, procureur mr. A.T. Bolt, advocaat mr. H. Boonk te Rotterdam. Partijen zullen hierna Rijnaarde en Rivertrans genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding voor de zitting van 31 juli 2008 - de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie - de vrijwillige verschijning van partijen op de zitting van 25 juli 2008 - de mondelinge behandeling - de pleitnota van Rijnaarde - de pleitnota van Rivertrans. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Rivertrans is een naamloze vennootschap naar Luxemburgs recht, waarvan [bestuurders van Rivertrans] (hierna: de heer en/of mevrouw [bestuurder van Rivertrans]) bestuurders zijn. Tevens berust de dagelijkse bedrijfsvoering van Rivertrans bij hen. 2.2. Rivertrans exploiteert het motorvrachtschip Typhoon (hierna: het schip), dat is geleased van Fortis Lease (voorheen Eurolease factor S.A.). Na volledige betaling van alle leasetermijnen wordt het schip eigendom van Rivertrans. Op dit moment moet nog ongeveer € 125.000,- worden betaald. 2.3. De onderneming genaamd De Beijer heeft het schip in het verleden bevracht. In februari 2003 heeft Rijnaarde dit overgenomen en is daartoe een overeenkomst met Rivertrans aangegaan. Deze overeenkomst is steeds voor de duur van één of twee jaar verlengd. 2.4. Verder heeft Rijnaarde in februari/maart 2004 de garantie ten opzichte van Fortis Lease overgenomen. Fortis Lease heeft Rivertrans in 2004 een bedrag ter beschikking gesteld om aanpassingen te doen aan het schip, waarvoor Rijnaarde op 9 december 2004 ook een garantie heeft afgegeven. 2.5. Voorts heeft Rijnaarde aan Rivertrans een bedrag van € 60.000,- geleend om de motoren van het schip te reviseren en aanpassingen aan de machinekamer te doen. Dit is vastgelegd in een Kreditvertrag van 10 september 2004. De looptijd van deze overeenkomst bedraagt 60 maanden, gedurende welke periode Rivertrans iedere maand een bedrag van € 1.132,27 dient af te betalen aan Rijnaarde. Op 31 maart 2007 moest nog een bedrag van € 31.868,68 worden betaald, echter op dat moment is de lening door Rijnaarde weer aangevuld tot een bedrag van € 60.000,-. Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichting voortvloeiende uit deze financieringsrelatie heeft Rijnaarde een recht van hypotheek op de woning van de heer en mevrouw [bestuurder van Rivertrans] verkregen. Tussen partijen bestaat tevens een rekening-courantverhouding. 2.6. Partijen hebben laatstelijk op 1 november 2007 een overeenkomst (hierna: de overeenkomst) zoals vermeld onder 2.3. gesloten voor de periode van 1 november 2007 tot en met 31 december 2009. De overeenkomst is begin januari 2008 getekend. De overeenkomst is behoudens de termijn en prijs, alsmede de betaling van twee reparatienota’s door Rijnaarde gelijk aan de eerdere door partijen gesloten overeenkomsten. In voornoemde overeenkomst is – voor zover thans van belang – het volgende opgenomen: (ver-)huurovereenkomst 1. De huur bedraagt € 635,00 per dag (voor de periode 01.11.2007 t/m 31.12.2008) en € 650,00 per dag (voor de periode 01.01.2009 t/m 31.12.2009), 7 dagen per week (maandag t/m zondag) en is betaalbaar binnen 21 dagen na afloop van de maand, met dien verstande dat slechts die reizen kunnen worden afgerekend, waarvan een reisrapport, uitlosbewijs resp. afgetekend konnossement, aan de huurder is overhandigd. 2. De verhuurder verklaart, dat het schip in staat is alle soorten goederen te laden (met uitzondering van goederen welke afgedekt vervoerd moeten worden). Het schip moet te allen tijde kunnen laden, lossen en varen en wel, wanneer de huurder het nodig oordeelt, ook op zon- en feestdagen en ‘s nachts. Het minimale aantal vaaruren bedraagt per dag: 17 uur. Overuren in overleg à € 40,-- p/uur. 20. Indien ten gevolge van overheidsmaatregelen, oorlog, revolutie of andere buiten de wil van de partijen afhankelijke omstandigheden, het goederenvervoer op de rivieren en kanalen zoals in artikel 1 omschreven, redelijkerwijze niet meer mogelijk is, heeft de huurder het recht onverwijld tussentijds de huur te beëindigen. (…) 22. Deze overeenkomst wordt beheerst door het Nederlandse Recht. Niet nakomen door de verhuurder van enigerlei verplichting door hem op grond van deze overeenkomst is aanvaard, geeft de huurder het recht de overeenkomst tussentijds te beëindigen, zulks onverminderd haar recht op schadevergoeding en terugbetaling op de huur verstrekte voorschotten, indien daarvoor redenen bestaan. Dit tevens van de zijde van de verhuurder. 24. Eventuele geschillen voortvloeiende uit deze overeenkomst, worden uitsluitend voorgelegd aan de Arrondissementsrechtbank te Arnhem. 2.7. De heer [directeur van Rijnaarde] (hierna: [directeur van Rijnaarde]), directeur van Rijnaarde, heeft op 7 november 2007 een e-mailbericht verzonden naar Socofisc. Socofisc behandelt voor Rivertrans de belastingszaken en andere zakelijke aangelegenheden. In dit bericht heeft [directeur van Rijnaarde] geschreven dat hij op 1 november 2007 een gesprek heeft gehad met de heer [bestuurder van Rivertrans] en dat partijen overeenstemming hebben bereikt over het huren van het schip tot en met 31 december 2009, alsook dat partijen hebben gesproken over de verkoop van het schip. Tevens heeft hij laten weten dat hij verbaasd was dat de heer [bestuurder van Rivertrans] op 7 november 2008 telefonisch aan hem heeft laten weten dat hij afzag van verkoop. [directeur van Rijnaarde] vraagt zich ten slotte af hoe het nu verder moet tussen partijen. 2.8. Socofisc heeft [directeur van Rijnaarde] per e-mail op 10 december 2007 bericht dat Rivertrans een crisisberaad heeft gehad naar aanleiding van zijn e-mailbericht van 7 november 2007. Rivertrans heeft naar aanleiding daarvan besloten dat zij het schip inderdaad niet wil verkopen, mede omdat de financiële situatie van Rivertrans niet al te rooskleurig is. De eerder gemaakte afspraken dienen, zo bericht Socofisc, wel te worden nagekomen. Verder heeft Socofisc [directeur van Rijnaarde] medegedeeld dat Rivertrans, vanwege de financiële situatie, alleen nog maar gebonden kan worden door de heer en mevrouw [bestuurder van Rivertrans] gezamenlijk. 2.9. Bij brief van 8 juni 2008 heeft Rivertrans de overeenkomst met Rijnaarde per 1 juli 2008 opgezegd. Rivertrans heeft geen reden voor de opzegging opgegeven. Rijnaarde heeft zich hiertegen verzet en bij brief van 23 juni 2008 nakoming van de overeenkomst gevorderd. 2.10. Rivertrans is inmiddels een overeenkomst aangegaan met Watertransport de Beijer B.V., die thans vanaf 3 juli 2008 het schip bevracht. 2.11. Na daartoe op 4 juli 2008 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof te hebben gekregen, heeft Rijnaarde op 8 juli 2008 voor een bedrag van € 140.000,- conservatoir derdenbeslag doen leggen onder Watertransport de Beijer B.V. op alle roerende zaken en vorderingen die Rivertrans van haar tegoed heeft of te vorderen heeft. 3. Het geschil in conventie 3.1. Rijnaarde vordert in conventie dat de voorzieningenrechter Rivertrans veroordeelt op straffe van verbeurte van een dwangsom de huurovereenkomst van 1 november 2007 met betrekking tot het motorschip Typhoon onverkort na te komen, totdat die rechtsgeldig zal zijn beëindigd. 3.2. Rijnaarde legt aan haar vordering in conventie ten grondslag dat de overeenkomst gedateerd 1 november 2007 is afgesloten voor bepaalde duur en niet voorziet in een tussentijdse opzeggingsmogelijkheid, behoudens in het geval dat ten gevolge van overheidsmaatregelen goederenvervoer niet langer mogelijk is. Nu dat niet het geval is en evenmin sprake is van onvoorziene omstandigheden die maken dat opzegging gerechtvaardigd is, dient Rivertrans de overeenkomst met Rijnaarde voort te zetten. Thans lijdt Rijnaarde schade omdat zij het schip niet voor haar transporten kan inzetten. Rijnaarde heeft ten slotte nog belang bij nakoming van de overeenkomst in verband met de door haar afgegeven garantie terzake van de leaseovereenkomst die Rivertrans met Fortis Lease heeft, alsook gelet op de rekening-courantverhouding en de door Rijnaarde aan Rivertrans verstrekte lening. 3.3. Rivertrans voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. Het geschil in reconventie 4.1. Rivertrans vordert in reconventie dat de voorzieningenrechter het door Rijnaarde gelegde derdenbeslag onder Watertransport de Beijer B.V. opheft, althans bepaalt dat Rijnaarde op straffe van verbeurte van een dwangsom gehouden is het beslag op te heffen tegen afgifte van een bankgarantie tot een bedrag van € 6.000,-, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag. 4.2. Rijnaarde voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 5. De beoordeling in conventie 5.1. Nu partijen in artikel 24 van de overeenkomst uitdrukkelijk hebben bepaald dat de rechtbank Arnhem bevoegd is te oordelen over alle geschillen die uit die overeenkomst voortvloeien, heeft de voorzieningenrechter rechtsmacht. Voorts wensen partijen blijkens artikel 22 van de overeenkomst het Nederlandse recht van toepassing te zien op de in het geding zijnde verhouding, zodat geen aanleiding bestaat hiervan af te wijken. 5.2. Het spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen vloeit voldoende voort uit de inhoud van de dagvaarding en de overige stellingen van Rijnaarde. 5.3. Rivertrans heeft allereerst aangevoerd dat Rijnaarde niet heeft voldaan aan haar substantiëringsplicht, nu zij in haar dagvaarding heeft vermeld dat Rivertrans niet heeft gereageerd op haar sommatie van 25 juni 2008, terwijl Rivertrans in reactie op de sommatie Rijnaarde een faxbericht gedateerd 27 juni 2008 heeft doen toekomen. Rivertrans heeft niet aangegeven welk gevolg hieraan dient te worden verbonden. De voorzieningenrechter overweegt te dien aanzien dat het niet naleven van de bewijsaandraagplicht niet met nietigheid wordt gesanctioneerd. Voor het overige is niet aannemelijk geworden dat Rivertrans door dit verzuim in haar belangen is geschaad. Dit geldt temeer nu Rijnaarde de brief van Rivertrans van 27 juni 2008 nog vóór de zitting als productie heeft overgelegd, zodat de voorzieningenrechter hier tijdig kennis van heeft kunnen nemen. 5.4. Voorop wordt gesteld dat in casu geen sprake is van een huurovereenkomst (zoals de kop van de tussen partijen opgemaakte overeenkomst luidt) maar van een overeenkomst van tijdbevrachting zoals bedoeld in artikel 8:892 BW e.v. Immers Rivertrans heeft, als vervrachter, voor een bepaalde periode een schip ter beschikking gesteld aan Rijnaarde, als bevrachter, voor vervoer over de binnenwateren, tegen betaling van een bedrag per dag door Rijnaarde. 5.5. De overeenkomst van tijdbevrachting heeft jarenlang vrijwel ongewijzigd tussen partijen bestaan. Op 8 juni 2008 heeft Rivertrans de overeenkomst tussentijds opgezegd. Rijnaarde vordert thans in dit kort geding nakoming van de overeenkomst. Rivertrans heeft aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen, omdat de overeenkomst nietig dan wel vernietigbaar is. Tevens heeft zij een beroep op de redelijkheid en billijkheid gedaan. De vraag die derhalve moet worden beantwoord, is of het waarschijnlijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de overeenkomst rechtsgeldig is verlengd en zo ja, of te verwachten valt dat de bodemrechter zal beslissen dat het Rivertrans was toegestaan de overeenkomst tussentijds op te zeggen. 5.6. Het verweer van Rivertrans dat de bodemrechter de overeenkomst nietig zal verklaren, omdat de inhoud en strekking ervan in strijd met de wet (het Besluit vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart), de openbare orde en de goede zeden zou zijn, nu het schip volgens de overeenkomst 17 uur per dag, gedurende zeven dagen per week op 363 dagen van het jaar moet varen, waardoor de heer [bestuurder van Rivertrans] als schipper te weinig nachtrust krijgt en ook geen mogelijkheid heeft om vakantie te nemen, kan niet slagen. Hiervoor is immers reeds vastgesteld dat de aard van het contract een tijdbevrachting is. In een dergelijke overeenkomst mogen deze afspraken, die in lijn met het vervoersrecht zijn, worden gemaakt. Beide partijen hebben dit, nadat de voorzieningenrechter dit ter zitting had aangegeven, ook niet betwist. Dat de heer [bestuurder van Rivertrans] de enige is die over een patent beschikt om te varen, is een omstandigheid die voor rekening komt van Rivertrans en niet voor rekening van Rijnaarde. Rijnaarde heeft de heer [bestuurder van Rivertrans] nimmer verplicht gedurende 17 uur per dag, zeven dagen per week, 363 dagen per jaar de enige kapitein op het schip te zijn. Dit blijkt overigens ook uit de omstandigheid dat de heer [bestuurder van Rivertrans] ter zitting heeft verklaard dat de boetes die hij eerder voor het overschrijden van de vaartijden ontving nimmer door Rijnaarde werden betaald. Ten slotte is niet aannemelijk geworden dat de heer [bestuurder van Rivertrans] eerder over de vaartijden heeft geklaagd. 5.7. De stelling dat de bodemrechter de overeenkomst nietig zal verklaren, omdat deze niet tevens door mevrouw [bestuurder van Rivertrans] is ondertekend, terwijl Rijnaarde wist dat medeondertekening vereist was, kan evenmin slagen. [directeur van Rijnaarde] en de heer [bestuurder van Rivertrans] zijn, zo blijkt uit het e-mailbericht van 7 november 2007 van [directeur van Rijnaarde], tijdens een bespreking op 1 november 2007 mondeling tot overeenstemming gekomen over de voortzetting van de overeenkomst. Tevens is daarbij gesproken over de eventuele verkoop van het schip. Op 10 december 2007 heeft Socofisc [directeur van Rijnaarde] bericht dat de verkoop van het schip geen doorgang zou vinden en hem voorts het volgende medegedeeld: “Die bisher Beidseitig getroffenen Vereinbarungen sind also dem Gemäß weiterhin einzuhalten.” Hieruit kan worden afgeleid dat Rivertrans overeenstemming had met Rijnaarde en wilde dat de afspraken die zagen op de tijbevrachting zouden worden nagekomen. Dat in datzelfde e-mailbericht vervolgens wordt gemeld dat mevrouw [bestuurder van Rivertrans] ook moet tekenen voor Rivertrans, maakt niet dat Rivertrans niet meer gebonden zou zijn aan de reeds gemaakte afspraken. Dat de afspraken pas later schriftelijk zijn vastgelegd maakt het voorgaande evenmin anders. Partijen hadden mondeling overeenstemming bereikt over de tijdbevrachting, waarop later niet teruggekomen kan worden door te stellen dat mevrouw [bestuurder van Rivertrans] vanaf dat moment ook moest instemmen. Daar komt bij dat gesteld noch gebleken is dat de overeenkomst niet werd nagekomen vanaf 1 november 2007. 5.8. De overeenkomst is voorshands geoordeeld derhalve geldig. De vraag is vervolgens of naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de overeenkomst rechtsgeldig tussentijds is opgezegd. Nu zoals hiervoor reeds is vastgesteld sprake is van een overeenkomst van tijdbevrachting zijn de bepalingen omtrent huur niet van toepassing, zodat de overeenkomst niet op grond van artikel 7:228 lid 2 BW tussentijds kan worden opgezegd. Nu gesteld noch gebleken is dat sprake is van een situatie zoals bedoeld in de artikelen 8:908 BW of 8:912 BW, dan wel van een situatie waarover artikel 20 van de overeenkomst rept, kan de opzegging daar evenmin op gebaseerd worden. 5.9. Volgens vaste jurisprudentie kan een voor bepaalde tijd gesloten overeenkomst, zo tussentijdse opzegbaarheid niet is bedongen, in beginsel niet eenzijdig tussentijds door opzegging worden beëindigd. Weliswaar is niet geheel uitgesloten dat op dit beginsel een uitzondering wordt aangenomen, maar een dergelijke uitzondering kan slechts haar grond vinden in onvoorziene – dat wil zeggen niet in de overeenkomst verdisconteerde – omstandigheden, die niet voor rekening van de opzeggende partij komen en die van zo ernstige aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid instandhouding van de overeenkomst tot het overeengekomen tijdstip niet mag verwachten. 5.10. Vast staat dat Rivertrans bij brief van 8 juni 2008 de overeenkomst tussentijds en zonder reden heeft opgezegd. Dat Rijnaarde nimmer zou hebben betaald voor het beschikbaar stellen van het schip, althans dat zij telkens eerst tot betaling over ging als daar door Socifisc om werd gevraagd, levert voorshands geoordeeld geen onvoorziene omstandigheid op. Ter zitting is immers gebleken dat Rivertrans nooit (maandelijks) facturen stuurde voor het gebruik van het schip. Het was Rijnaarde die creditnota’s stuurde. Socofisc stuurde namens Rivertrans wel met enige regelmaat per e-mail verzoeken om geld over te maken aan Rivertrans, waarna Rijnaarde ook overging tot betaling. Echter, deze betalingen moeten worden gezien in het kader van de tussen partijen bestaande rekening-courantverhouding. Nu Rijnaarde derhalve nimmer in gebreke is gesteld en dus ook niet in verzuim is met het doen van de betalingen voor het gebruik van het schip, kan het niet nakomen geen reden opleveren op grond waarvan het Rivertrans was toegestaan om de overeenkomst tussentijds op te zeggen. 5.11. Dat de ontvangen huuropbrengsten zo laag waren, dat het faillissement van Rivertrans dreigde, is niet met concrete gegevens aannemelijk gemaakt. 5.12. Dat de overeenkomst tot stand is gekomen door bedreiging of misbruik van omstandigheden van de zijde van Rijnaarde en/of [directeur van Rijnaarde], heeft Rivertrans onvoldoende aannemelijk gemaakt. Uit de overgelegde stukken blijkt niet, althans onvoldoende dat de heer [bestuurder van Rivertrans] onder druk zou zijn gezet door [directeur van Rijnaarde] om de overeenkomst met Rijnaarde aan te gaan/te ondertekenen. Bovendien heeft Rijnaarde dit ook uitdrukkelijk betwist. Of deze stelling van Rivertrans voor juist moet worden gehouden, kan alleen worden achterhaald door het overleggen van nadere bewijsstukken en/of het horen van getuigen. Daarvoor leent een behandeling in kort geding zich echter niet. Een bodemprocedure is daarvoor de geëigende weg. Dit betekent dat dit verweer dan ook niet kan slagen. 5.13. Het voorgaande leidt er toe dat Rivertrans, voorlopig geoordeeld, geen rechtsgeldige reden had om de overeenkomst met Rijnaarde tussentijds op te zeggen. De vordering van Rijnaarde tot nakoming van de overeenkomst zal dan ook worden toegewezen. Aan deze veroordeling zal een dwangsom worden verbonden die zal worden beperkt en gemaximeerd. 5.14. Rivertrans zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rijnaarde worden begroot op: - dagvaarding € 71,80 - vast recht 254,00 - overige kosten 0,00 - salaris procureur 816,00 Totaal € 1.141,80 6. De beoordeling in reconventie 6.1. In reconventie heeft Rivertrans opheffing van het gelegde derdenbeslag gevorderd. De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. 6.2. Hiervoor is reeds beslist dat vooralsnog niet kan worden aangenomen dat de overeenkomst nietig dan wel vernietigbaar is. Om die reden is het beslag derhalve niet onrechtmatig gelegd. 6.3. Voorts heeft Rivertrans de schade die Rijnaarde stelt te lopen betwist en gesteld dat het bedrag waarvoor beslag is gelegd niet juist is. De voorzieningenrechter verwerpt deze stelling. Rivertrans heeft ter zitting betoogd dat zij op dit moment met een andere bevrachter (veel) meer kan verdienen. Het kost Rijnaarde, gelet op de huidige marktprijzen, naar alle waarschijnlijkheid dan ook meer geld om een nieuwe vervrachter te contracteren of een vervrachter in de wilde vaart te vinden. De voorzieningenrechter acht gelet hierop, alsook op de eerder door partijen gehanteerde bevrachtingsprijs van € 635,- per dag, het schadebedrag van € 6.000,- per maand dan ook niet buitensporig hoog. 6.4. Verder heeft Rivertrans, mede in het kader van de te maken belangenafweging, nog betoogd dat zij nog een tweetal bedragen van respectievelijk € 10.950,00 en € 17.688,00 tegoed heeft van Rijnaarde. Voorzover Rijnaarde uit hoofde van de rekening-courantverhouding een vordering van € 17.971,37 op Rivertrans zou hebben, stelt Rivertrans zich subsidiair op het standpunt dat eerdergenoemde bedragen hier nog in mindering op moeten worden gebracht, zodat juist Rivertrans een bedrag van € 10.306,63 tegoed heeft van Rijnaarde. Ten slotte stelt Rivertrans dat het handhaven van het beslag het einde van de exploitatie van het schip zal betekenen en zal leiden tot het faillissement van Rivertrans, nu Rivertrans zonder inkomsten zit. 6.5. Voornoemde stellingen kan de voorzieningenrechter evenmin volgen, nu de beide bedragen waarover Rivertrans spreekt nog niet opeisbaar zijn. Immers, de facturen dateren van respectievelijk 9 en 10 juli 2008 en op de facturen is vermeld dat deze binnen 30 dagen moeten worden betaald. De voorzieningenrechter kan derhalve geen rekening houden met deze nog niet betaalde bedragen. Verder zal Rivertrans, indien zij de overeenkomst met Rijnaarde nakomt, weer bevrachtingsopbrengsten van Rijnaarde ontvangen, waardoor zij, ook bij handhaving van het beslag, niet zonder inkomsten behoeft te komen te zitten. 6.6. Nu op voorhand derhalve niet valt in te zien dat sprake is van een ondeugdelijke vordering, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding het beslag op te heffen. Evenmin bestaan er redenen om het beslag te matigen tot een bedrag van € 6.000,- of om te bepalen dat voor dat bedrag een bankgarantie moet worden gesteld, zoals Rivertrans heeft verzocht. De vordering in reconventie zal derhalve worden afgewezen. 6.7. Rivertrans zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rijnaarde worden begroot op: - salaris procureur € 408,00 (factor 0,5 × tarief € 816,00) - overige kosten 0,00 Totaal € 408,00 7. De beslissing De voorzieningenrechter in conventie 7.1. veroordeelt Rivertrans tot nakoming van de overeenkomst van 1 november 2007 met betrekking tot het motorschip Typhoon, totdat die overeenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, 7.2. bepaalt dat Rivertrans voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder 7.1. bepaalde, aan Rijnaarde een dwangsom verbeurt van € 1.000,-, tot een maximum van € 500.000,-, 7.3. veroordeelt Rivertrans in de proceskosten, aan de zijde van Rijnaarde tot op heden begroot op € 1.141,80, 7.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in reconventie 7.5. wijst de vorderingen af, 7.6. veroordeelt Rivertrans in de proceskosten, aan de zijde van Rijnaarde tot op heden begroot op € 408,00. Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Huidekoper en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst op 6 augustus 2008.